Mr Marcel Kikkert
Verdachten van het rijden onder invloed worden op meerdere wijzen met hun daad geconfronteerd. Niet alleen het CBR legt ingrijpende maatregelen op maar ook het Openbaar Ministerie laat direct haar tanden zien. Want hoewel men na een positieve (blaas)test op rijden onder invloed formeel nog (slechts) verdachte is, en er aldus nog helemaal niets door een rechter bewezen is verklaard, bestaat er voor de officier van justitie toch de mogelijkheid om het rijbewijs van de verdachte alvast voor enkele maanden in te houden. Een mogelijkheid die schuurt langs de onschuldpresumptie. Mede om die reden is in artikel 164, zesde lid, van de Wegenverkeerswet bepaald dat de officier van justitie het rijbewijs in ieder geval niet mag inhouden als er ‘ernstig rekening moet worden gehouden met de mogelijkheid dat de rechter geen onvoorwaardelijke rijontzegging zal opleggen’. Met andere woorden; als te voorzien is dat de rechter het rijbewijs uiteindelijk niet zal inhouden, dient dit direct te worden teruggegeven. Dit criterium lijkt op het eerste gezicht misschien wat vaag, maar is dat in de praktijk allerminst. Reeds in 1998 hebben de voorzitters van de rechtbanken en gerechtshoven (het LOVS) afspraken gemaakt over de afdoening van veel voorkomende strafbare feiten. Het doel van deze afspraken is om zoveel mogelijk gelijke gevallen gelijk te berechten. Ook voor het rijden onder invloed bestaan dergelijke afspraken. In de meest recente versie van mei 2013 heeft het LOVS als uitgangspunt geformuleerd dat er pas vanaf 651 ugl (1,51 promille) een onvoorwaardelijke rijontzegging wordt opgelegd. Voor beginnend bestuurders ligt deze grens op 571 ugl (1,31 promille). Rechters houden al jaar en dag vast aan deze uitgangspunten en houden rijbewijzen (behoudens bijzondere gevallen) niet in als er minder geblazen is dan genoemde waardes. Het Openbaar Ministerie denkt hier anders over. Onder leiding van crimefighters Opstelten en Teeven houden zij stoïcijns vast aan hun ‘eigen’ uitgangspunten. De officieren van justitie houden rijbewijzen op voorhand in bij een resultaat van 570 ugl (1,31 promille) voor ervaren bestuurders (en aldus 81 ugl eerder dan de rechters) en 350 ugl (0,81 promille) voor beginnend bestuurders (en aldus 221 ugl eerder dan de rechters). De officieren van justitie houden aldus tegen beter weten in vele rijbewijzen in, waar zij die eigenlijk terug moeten geven. Artikel 164, zesde lid, van de Wegenverkeerswet is immers dwingend geschreven. Als de verwachting bestaat dat de rechter het rijbewijs niet zal inhouden, dan moet het worden teruggeven. De huidige praktijk is dat verdachten die door deze verschillende richtlijnen geconfronteerd worden met een inhouding van het rijbewijs door de officier van justitie, terwijl de LOVS uitgangspunten van de rechtbank daartoe geen aanleiding geven, een zogenoemde klaagschriftprocedure moeten beginnen om hun rijbewijs terug te krijgen. Met deze procedure wordt aan de rechter de teruggave van het door de officier van justitie ingehouden rijbewijs verzocht. De behandeling van een dergelijk verzoek duurt over het algemeen slechts enkele minuten, waarbij de officier van justitie zich als klap op de vuurpijl vaak ook niet verzet tegen teruggave van het rijbewijs. De rechtbank kijkt vervolgens hoeveel er geblazen is, wat haar eigen LOVS uitgangspunten daarvoor voorschrijven en beslist vervolgens dienovereenkomstig. Het recht heeft dan alsnog gezegevierd zou men kunnen zeggen. De verdachte heeft alsnog zijn rijbewijs terug. Maar zo eenvoudig is het niet. Om te beginnen duurt het doorlopen van een klaagschriftprocedure ongeveer drie weken. Drie weken gedurende welke de verdachte eigenlijk ten onrechte zijn rijbewijs kwijt is. Maar belangrijker nog: een laagschriftprocedure vergt een actieve opstelling van de verdachte. Doet de verdachte niets of is de verdachte onwetend, dan blijft het rijbewijs (vaak enkele maanden) ingevorderd. De monddode of onwetende verdachte is hierdoor onnodig lang zijn rijbewijs kwijt, terwijl de verdachte die mondig genoeg is om zich tot een advocaat te wenden of zelf een klaagschrift in te dienen, zijn rijbewijs terugkrijgt. Al met al houdt het Openbaar Ministerie op deze manier een ongewenste situatie in stand. Een magistratelijke opstelling van de officieren van justitie ten opzichte van het bepaalde in artikel 164, zesde lid, Wegenverkeerswet zou dit probleem eenvoudig kunnen ondervangen. Ook officieren van justitie zijn bekend met de uitgangspunten van het LOVS en de manier waarop rechters daar in de praktijk mee om gaan. Als zij hier op voorhand beter op anticiperen, zoals artikel 164, zesde lid, van de Wegenverkeerswet ook dwingend voorschrijft, kunnen vele klaagschriftprocedures worden voorkomen. Bovendien scheelt dit aanzienlijk in de kosten voor gesubsidieerde rechtsbijstand (voor een klaagschrift wordt een toevoeging verleend) hetgeen crimefighter Teeven, die flink op deze kosten wil bezuinigen, als muziek in de oren moet klinken. Zie ook www.rijbewijsingenomen.nl
1 Reactie
|
Vallenduuk AdvocatenHier vindt u af en toe een BLOG van een van onze advocaten Archives
December 2018
Categories
Alles
|