Deze blog verscheen eerder in Nieuwsblad Transport: ILT-inspecteur is ook maar een mens

Deze blog verscheen eerder in Nieuwsblad Transport: ILT-inspecteur is ook maar een mens

Met de komst van de slimme tachograaf en de veranderingen door het Mobiliteitspakket konden nieuwe ontwikkelingen in het kader van de handhaving niet uitblijven. Inspectie Leef­omgeving en Transport (ILT) en haar EU-collega’s zijn verschillende systemen aan het testen voor het op afstand uitlezen van tachografen. EU-lidstaten dienen medio 2024 te beschikken over dergelijke apparatuur.

Ook het veelbesproken ERRU-register blijkt inmiddels zijn intrede in de praktijk te hebben gedaan. Steeds vaker zie ik de ILT-briefjes waarin transportondernemers op de hoogte worden gebracht van de laatste stand in het strafpuntenregister en worden ondernemingen gewaarschuwd op hun tellen te passen: ‘Nog een paar punten en uw vergunning staat op de tocht’.

De ILT introduceerde recent ook het ‘digitale toezicht’, in een poging om op een snellere en efficiëntere wijze ondernemingen te controleren. Met in het bijzonder als doel om aan de Europese quota voor te controleren chauffeursdagen te komen. Dit digitale toezicht leidt niet direct tot boetes. Wel is de aandacht op de vervoerder gevestigd bij overtredingen. Misschien goed voor het level playing field, maar in combinatie met de nieuwe slimme tachograaf en het ERRU-register is het een potentieel gevaar voor transportbedrijven die in grijs gebied laveren.

Ondanks deze digitale ontwikkelingen blijft er nog genoeg te schrijven over de ‘ouderwetse’ weg- en bedrijfscontroles. Zo deed de Raad van State onlangs een belangrijke uitspraak over de bewijsvoering en de motivering van een boeterapport naar aanleiding van een wegcontrole. Een zaak die een interessante discussie voor toekomstige zaken opleverde.

Volgens de inspecteur zou tijdens deze wegcontrole in het voertuig een voorziening zijn aangetroffen die gebruikt kon worden voor manipulatie. De inspecteur legde zijn bevindingen vast in een boeterapport, voegde er een algemeen zinssnede aan toe dat Verordening 561/2006 van toepassing was en gaf aan welke bepaling zou zijn overtreden. De zaak leek hiermee rond, zeker omdat aan een boeterapport ‘dwingende bewijskracht’ toekomt. Dit wil zeggen dat in de regel uit wordt gegaan van de juistheid van hetgeen is opgenomen in het boeterapport, aangezien deze op ambtseed of ambtsbelofte wordt opgemaakt.

De inspecteur wordt op zijn blauwe ogen geloofd. De vervoerder werd dan ook een boete opgelegd, maar deze bleef bij de hoogste bestuursrechter niet in stand. De reden: in het boeterapport was weliswaar door de inspecteur vastgelegd dat de verordening van toepassing zou zijn, maar zintuigelijke waarnemingen en ondersteunend bewijs daarvoor ontbraken. Anders gezegd, de inspecteur heeft niet uitgelegd en bewezen op welke wijze hij tot zijn conclusie was gekomen. Juridisch gezwets of een fundamenteel punt? Naar mijn mening het laatste. Er moet simpelweg inzichtelijk zijn hoe de verbalisant tot bepaalde conclusies is gekomen. Zelfs als hij heilig (op ambtseed) ervan overtuigd is het bij het rechte eind te hebben. Ook de inspecteur is ‘maar’ een mens en kan (onbewuste) fouten maken.

Juist op dit punt zie ik het in de praktijk meer dan eens mis gaan. In een boeterapport wordt bijvoorbeeld geconcludeerd dat sprake is van een overtreding, geen uitzondering van toepassing is, of dat een bepaalde wettelijke grondslag juist wel van toepassing is. Dergelijke conclusies in een proces-verbaal kunnen achteraf niet op juistheid worden gecontroleerd, maar kunnen zeer verstrekkende gevolgen hebben voor de vervoerder. Gelukkig zette de hoogste bestuursrechter in de genoemde zaak een streep door de boete.